Privacyverklaring

Productiviteit is (bijna) alles … of toch niet

18 oktober 2022
Tekst
Geert Janssens
Beeld
Wouter Van Vaerenbergh

De groei van onze productiviteit kwam de voorbije decennia tot stilstand. Geen goede zaak met het oog op het betaalbaar houden van de vergrijzing en tal van andere maatschappelijke uitdagingen.

De evolutie in ons land verschilt nauwelijks van die in andere rijke landen maar dat is geen reden tot zelfgenoegzaamheid. Productiviteit is een zeer moeilijk meetbaar begrip.

‘Ik zie overal computers, behalve in de statistieken over productiviteit’. Deze uitspraak van Robert Solow dateert van 1987, maar blijft ons tot op vandaag achtervolgen. Solow, die in datzelfde jaar de Nobelprijs economie in ontvangst mocht nemen, verbaasde zich over het feit dat automatisering, onder meer via de introductie van computers, schijnbaar weinig effect had op de productiviteitsmetingen. Sindsdien ging het met deze zogenaamde ‘productiviteitsparadox’ van kwaad naar erger.

Per uur zijn we niet te kloppen

De figuur hieronder geeft de evolutie van de gemiddelde jaarlijkse productiviteitsgroei per decennium weer. Concreet meten we de hoeveelheid binnenlands product die per uur geproduceerd werd. In de jaren zeventig steeg die uur-productiviteit in ons land jaarlijks gemiddeld met 4,3 procent. Sindsdien kalfde die groei systematisch af. Maar dat gebeurde ook in onze buurlanden met wie de verschillen overigens verwaarloosbaar blijven. Figuur 2 geeft zelfs aan dat België nog altijd niet is te kloppen wanneer we die productiviteit per uur uitdrukken (in dollars gecorrigeerd voor koopkracht). Per gewerkt uur creëren we nog altijd meer welvaart dan onze buren. Met de huidige groeicijfers zal het overigens nog lang duren vooraleer zij onze productiviteit kunnen bijbenen.

Figuur 1 : Productiviteit per gewerkt uur – gemiddelde jaarlijkse groei

Bron: ETION op basis van Oeso-data

Een meetprobleem?

Er zijn een aantal statistische verklaringen voor de algemene terugloop van de productiviteitsgroei. Is het niet normaal dat de groei afneemt bij hogere productiviteitsniveaus? Een lagere groei betekent nog niet dat de productiviteit in absolute zin afneemt.

De tweede reden gaat over de wijze waarop we meten. Onze productiviteitsmetingen zijn gebaseerd op het concept van bruto nationaal product. Wanneer je door middel van automatisering minder productieve krachten in de samenleving uitsluit, dan oogt dat mooi in de statistieken maar is dat maatschappelijk beter? Vlaanderen staat geboekstaafd als een economie met hoge loonkosten, hoge productiviteit en een lage tewerkstellingsgraad. Die combinatie is geen toeval. Die elementen zijn met elkaar verbonden. Het gevolg is dat we nu de omgekeerde beweging proberen te maken. De doelgroepen die we hebben uitgesloten, proberen we nu terug te activeren. Dat weegt op de productiviteit zoals officieel gemeten. Maar is dat een probleem wanneer we onze arbeidsmarkt daardoor inclusief maken?

Een bijkomend statistisch probleem is dat het moeilijk is om een waarde te kleven op innovatie en kwaliteitsverbeteringen aan producten en diensten. BBP meet die concepten op basis van een boekhoudkundig systeem dat bol staat van afspraken en definities. Niets garandeert dat we daarmee de realiteit ordentelijk vatten. De sectorale shift van de voorbije decennia maakt dit alsmaar relevanter. De grootste productiviteitswinsten werden gerealiseerd in de industrie, maar het aandeel van die sector in de totale toegevoegde waarde is de voorbije decennia systematisch gedaald. In dienstensectoren zijn productiviteitswinsten op grote schaal veel moeilijker te realiseren, laat staan dat we ze altijd (deftig) zouden kunnen meten. Kortom, statistisch gemeten productiviteit zegt lang niet alles.

Figuur 2 – Productiviteitsniveau in dollars

Bron: ETION op basis van Oeso-data

Arbeidsintensieve automatisering

Het feit dat dienstensectoren, inclusief de overheid en de gezondheidszorg, meer dan zeventig procent van de tewerkstelling uitmaken, ligt aldus mee aan de basis van de ‘productiviteitsparadox’. Het verklaart ook waarom de vierde industriële revolutie tot nog toe geen massale tewerkstellingsvernietiging heeft ingeleid. Verregaande automatisering en robotisering blijft in tal van dienstensectoren bij wijze van spreken een arbeidsintensieve oefening. Klantgerichte dienstverlening vraagt zowel een aanpak op maat alsook menselijk contact dat zich niet laat robotiseren. Artificiële intelligentie is overigens helemaal niet zo ‘intelligent’ als vaak beweerd wordt. Een robotboekhouder kan tal van saaie en repetitieve taken uit handen van de mens nemen, maar die laatste blijft nodig om het overzicht te bewaren alsook voor een noodzakelijke kwaliteitscontrole. Wanneer de vrijgekomen tijd gebruikt wordt voor een verdieping van de dienstverlening dan blijft het productiviteitseffect ook in de statistieken deels onzichtbaar.

Collaboratieve samenwerking

Ook in andere beroepen en sectoren zien we dat deze zogenaamde ‘cobotisering’ of collaboratieve samenwerking tussen mens en machine een tussenstap is naar een volgende fase van diepgaande automatisering. Het effect is tweeërlei. De aanwezigheid van de mens op de werkvloer blijft noodzakelijk. De collaboratieve samenwerking vertraagt het automatiseringproces waardoor de ‘robocalyps’ met massale werkloosheid uiteindelijk uitblijft. Experts denken dat de meeste tewerkstellingsvernietiging al heeft plaatsgevonden in de beginfase van deze industriële revolutie. Getuige daarvan de hoge productiviteitsgroei in de jaren 1970 en 1980. Toen was het nog eenvoudig om in de industrie met evenveel of minder mensen beduidend meer te produceren. Vandaag is het een stuk moeilijker geworden om automatisering om te zetten naar productiviteitswinsten, althans winsten die we statistisch kunnen meten.

Bijna alles

Toen Robert Solow zijn paradox formuleerde, wist hij niet dat het destijds wel meeviel. Met een jaarlijkse productiviteitsgroei van twee procent — zoals in de jaren tachtig —zouden we vandaag al heel blij zijn. Paul Krugman, een andere Nobelprijslaureaat, wist dat productiviteit niet alles is, maar toch bijna alles. Voor de welvaart van burgers in een land is de productiviteitsevolutie vroeg of laat doorslaggevend. Dat onze buren en de rest van de rijke wereld het momenteel even slecht doen, is geen reden tot zelfgenoegzaamheid.

Productiviteit macro-economisch opdrijven is makkelijk gezegd want productiviteitsgroei is grotendeels een exogeen proces. De intrede van een nieuwe fase in een industriële revolutie overkomt je. Wat wel kan, is dat je die fase goed voorbereidt. Vooral het bedrijfsleven moet alert zijn voor nieuwe kansen. Onderzoek toont bijvoorbeeld aan dat er binnen sectoren grote productiviteitsverschillen bestaan tussen bedrijven. Het zou al een groot verschil maken wanneer de minder sterke krachten zich zouden spiegelen aan de besten in de klas. Dit vraagt om een concurrentiëler omgeving en een gelijker speelveld waarbij de macht van belangengroeperingen aan banden gelegd wordt. Tegelijk is er nood aan kennisuitwisseling en samenwerking tussen bedrijven en het hoger onderwijs. Kwaliteit van onderwijs en permanente vorming horen hier uiteraard ook bij zoals ook de kwaliteit van de infrastructuur en omkadering. Het is een en-enverhaal.

Uit eerdere studies is gebleken dat België, samen met Griekenland, binnen de Oeso het grootste potentieel heeft om zijn productiviteitsgroei op te krikken. Dat is niet bepaald een compliment, maar wel een uitgelezen kans om definitief komaf te maken met een decennialange paradox.