Privacyverklaring

Agoria noemt arbeidsdeal ‘gemiste kans’

16 februari 2022
Tekst
Jo Cobbaut
Beeld
Shutterstock

Agoria noemt de arbeidsdeal van de federale regering een gemiste kans. Hij drijft de werkgelegenheidsgraad niet op naar tachtig procent, maakt het verschil tussen werken en niet werken niet groter en verschaft geen beter zicht op de vaardigheden voor de toekomst.

Zo luidt alvast het harde oordeel van Jeroen Franssen, expert arbeidsmarktbeleid bij Agoria.

Activering

Jeroen Franssen ziet “quasi geen maatregel die het verschil tussen werken en niet werken vergroot. Nochtans is een stevige financiële stimulans voor mensen om aan de slag te gaan of te blijven - zonder dat het de loonkost verzwaart - het voornaamste recept voor activering. Want het werk is er, getuige de massale hoeveelheid vacatures in ondertussen zowat alle sectoren. Het doel van 80 procent aan de slag (vandaag 71,4 procent) zie ik zo alsmaar verder wegglijden.”

Bij het begrotingsakkoord van oktober 2021 zag Franssen nog dat de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid zou worden afgeschaft. Zo zou er voor de meeste werkenden een mooi netto bedrag extra overblijven. Maar die afschaffing is volgens Agoria zag die intentie afglijden naar een geleidelijke verlaging, gespreid over acht jaar.

Demografisch doemscenario

Agoria blikt somber vooruit naar wat het Planbureau vorige week nog zei over onze demografie tussen 2020 en 2070. Het Planbureau ziet de actieve bevolking tussen 20 en 64 jaar  stabiliseren in de periode tussen 2020 en 2030. De groei van de bevolking zal dus niet bijdragen tot de groei van de werkgelegenheid. “Dat is uniek in de Belgische economische geschiedenis. Op basis van deze prognoses zouden we tegen eind 2030 nog 577.000 mensen aan het werk moeten helpen om de 80 procent werkgelegenheidsgraad te behalen. We hebben in de afgelopen drie kwartalen in deze leeftijdscategorie 94.000 mensen aan het werk gekregen, wat resulteerde in een stijging van de werkgelegenheidsgraad van 70 procent naar 71,4 procent”, aldus Franssen.

Flexibiliteit

Een tweede minpunt is de flexibiliteit. Op het vlak van flexibiliteit voor wie werkt, presenteert Dermagne, minister van Werk, volgens Franssen op het eerste zicht een aantal goede maatregelen, maar schijn bedriegt. “Zo lijkt de vierdagenweek op het eerste zicht een verleidelijk nieuw instrument, maar dit is al jaren mogelijk via een collectieve arbeidsovereenkomst. De vierdagenweek lijkt zo opnieuw in de etalage geplaatst om aan window-dressing te doen. En het recht op deconnectie komt zeer betuttelend over naar de bedrijven. Laat bedrijven dit zelf regelen, zoals het al op veel plaatsen goed gebeurt. Ik heb echt het gevoel dat men deze onderwerpen in de markt zet om zo de aandacht van de activerings-essentie weg te houden.”

Hr-puzzel

Jeroen Franssen pleit ook voor begeleiding van kmo’s. Het nieuwe werken na het verplichte thuiswerk houdt kansen in om het werkcomfort te vergroten, maar de flexibiliteit zoals nu beschreven in de arbeidsdeal, maakt de hr-puzzel lastiger. “Zeker kmo’s kunnen best wel wat begeleiding gebruiken. Daarover lees ik voorlopig niets”, zegt Franssen.

Naar een ontwikkel-logica

Jeroen Franssen pleit ook voor een bredere visie op ‘vorming voor iedereen’. “Dat opleidingsrecht geen recht van enkelen mag zijn, is vanzelfsprekend. Maar er is zoveel meer nodig om tot een maximale opleidingsparticipatie te komen. Bedrijven moeten zich om te beginnen engageren om hun toekomststrategie transparant te vertalen in toekomstige competentienoden. Op die manier kunnen mensen zich inschrijven in een ontwikkellogica die hen een duurzame carrière kan opleveren. Zo kunnen ze hun individueel opleidingsrecht ook effectief omzetten in opleidingsparticipatie. Want maximale deelname aan ontwikkeling, dat is de essentie van het opleidingsdebat. Zeker ook als we ondersteunende systemen zoals tijdelijke werkloosheid uitrollen, zeker als mensen langdurig werkzoekend zijn, moeten we opleiding als voorwaarde aan onze sterke sociale ondersteuning durven koppelen.”

Transitietrajecten

Jeroen Franssen is wél te spreken over de aanpassingen in de regels rond opzegtermijnen. “Tijdens de opzegtermijn wordt een werknemer op vrijwillige basis ter beschikking gesteld van een nieuwe werkgever om daar een transitietraject te lopen. Het loon wordt doorbetaald door de vorige werkgever, maar die kan hierover financiële afspraken maken met de nieuwe werkgever. Die mogelijkheid voor toekomstige werkgevers om een stuk van de ‘opzeg’ af te kopen, net als het kunnen volgen van opleidingen in de opzegperiode, is een verfrissende maatregel.”